L A A T  W O R D E N

 

Waarom niet uw geweld gestaakt,
o menschdom, en, onaangeraakt
het boomgewas gelaten;
dat gauwloos, Gods bewegen weet
en volgt, terwijl ‘t, aan u besteed,
zou sterven, achter straten?Gekort, gekapt, gekandelaard,
van jongs, zoo zaan er zap in vaart;
gedwongen, dwaasgenepen,
en kan ‘t, alzoo ‘t te groeien poogt,
niet groeien; en ‘t moet, uitgedroogd,
zijn lamme lenden slepen. 

Laat vrij den boom zijn’ wegen gaan;
ten gronde uit, in den hemel slaan;
zijn’ takken henenstrekken;
zijn’ blâren, onder ‘t zonnelicht
ontloken, laat ze, onafgericht,
hem lijf en leden dekken.

 

Laat op-, dat op-, laat neêr-, dat neêr
wilt wassen, wassen: heen en weêr
geslingerd door de vlagen;
gekitteld door de zonne, zal
het, onbesneden, schoonst van al
zijn eigen schoonheid dragen.

 

Fragment uit: Guido Gezelle (1897), Rijmsnoer : ‘Laat worden’.